Praktisch beoordelen: Een versnellings- of vertragingsmaatregel?
Per 1 juli 2024 is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten aangepast en de maatregel Praktisch Beoordelen van kracht. Het doel van de maatregel is de achterstanden in sociaal-medische beoordelingen te verkleinen door de verzekeringsarts gerichter in te zetten. Daarnaast moet de maatregel de WIA beoordeling meer uitlegbaar maken, of zoals de nota van toelichting bij de wet het letterlijk beschrijft:
Ook biedt het achterwege laten van een theoretische schatting een herkenbaarder beeld van voor de verzekerde geschikte arbeid en de inkomsten die hieruit volgen, omdat diegene de betreffende arbeid daadwerkelijk uitvoert en daarmee affiniteit heeft.
Twee mooie doelstellingen: verkleinen van de achterstanden en de WIA meer uitlegbaar maken. Twee doelstellingen die we als beroepsgroep onderschrijven. Maar gaan die doelstellingen behaald worden? Uiteindelijk worden er twee verschillende arbeidsongeschiktheidscriteria ingevoerd in de WIA en een toch wel complexe nieuwe beoordelingsprocedure.
Laat ons eerst even kijken naar de uitlegbaarheid met twee voorbeelden:
Een HRM-manager krijgt een CVA. Aanvankelijk is er sprake van een hemiparese en woordvindingstoornissen. Maar het beeld verbeterd geleidelijk. De activiteiten worden geleidelijk hervat en per einde wachttijd werkt de manager 36 uur in een licht aangepaste functie (voorheen 40 uur). Op basis van een praktische schatting wordt deze cliënt minder 35% arbeidsongeschikt en heeft geen recht op WIA. Op theoretische basis zou dit in dit voorbeeld 80-100% a.o. geweest zijn. Negen maanden later verliest de manager zijn baan en komt in de WW terecht. Hij meldt zich toegenomen arbeidsongeschikt, maar de conclusie is ongewijzigd. Hij is geschikt voor de functie waarop praktisch is beoordeeld. Voorheen zou er niet gekort worden op inkomsten na het verlies van zijn baan en de manager zou in aanmerking komen voor een WIA-uitkering gebaseerd op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Nu wordt het tijdelijk WW. Is dit uitlegbaar?
Een stratenmaker met rugklachten valt uit voor zijn werk, herstel voor het eigen werk zit er niet meer in. Drie maanden voor einde wachttijd wordt hij herplaatst in een magazijnfunctie bij een andere werkgever. Per einde wachttijd wordt hij 50% arbeidsongeschikt bij praktische beoordeling. Drie maanden later gaat de werkgever failliet. Cliënt meldt zich enkele maanden later toegenomen arbeidsongeschikt, er is twijfel over de geschiktheid voor de laatste functie als magazijnmedewerker. Er volgt een theoretische schatting, resultaat: minder dan 35% arbeidsongeschikt. Is dit uitlegbaar?
Laat ons vervolgens nog kijken naar het efficiënter inzetten van de verzekeringsarts:
Bij een “klassieke WIA beoordeling” waarbij het RIV is goedgekeurd zal het onderzoek zich in regel beperken tot een spreekuurcontact waarbij ook een FML wordt opgesteld.
Bij het praktisch beoordelen zal conform de handreiking Praktisch Beoordelen UWV juni 2024 gewerkt moeten worden. Conform deze procedure zal er in regel eerst een MDI verzekeringsarts & arbeidsdeskundige moeten plaatsvinden. Daar zal bepaald worden wie
op kop komt. In de regel zal dat de arbeidsdeskundige zijn. Vervolgens zal de arbeidsdeskundige de werkzaamheden van cliënt in kaart brengen en die met de knelpunten en een gerichte vraagstelling voorleggen aan de verzekeringsarts. De verzekeringsarts moet vervolgens zelfstandig onderzoek verrichten om te kijken of er geen overschrijding van de belastbaarheid zit in de werkzaamheden die cliënt verricht en/of er sprake is van ongeschiktheid voor het laatst verrichte werk. Hiervoor is eigenstandig verzekeringsgeneeskundig onderzoek noodzakelijk. In regel zal dat een fysiek spreekuurcontact zijn. Eventueel moet de verzekeringsarts aanvullende vragen stellen aan de arbeidsdeskundige, mocht er onduidelijkheid zijn over de belasting in het werk. Vervolgens bepaalt de arbeidsdeskundige uiteindelijk of het werk passend is. Blijkt dat niet passend te zijn, gaat de arbeidsdeskundige opnieuw richting verzekeringsarts en stelt de verzekeringsarts een belastbaarheid op voor een theoretische schatting, in regel een FML. Is dit efficiënter?
Als verzekeringsarts moet u beseffen dat een praktische beoordeling belangrijke consequenties kan hebben voor verzekerden en dat een zorgvuldige beoordeling daarom noodzakelijk is. Iemand is bijvoorbeeld minder dan 35% arbeidsongeschikt op praktische gronden, maar 35-80% arbeidsongeschikt op theoretische gronden. Bij minder dan 35% procent is er een wachttijd van twee jaar (in veel gevallen) bij toegenomen beperkingen. Bij 35-80% is er vaak onmiddellijke ophoging. Ook op dat vlak kan schatten op verdiensten ongunstig zijn.
Ook de arbeidsdeskundigen beseffen dit. Er kan niet volstaan worden met een telefoontje: ‘bent u akkoord dat we praktisch beoordelen, en daarmee is het rond’.
Op die manier zouden we de deur openen voor een nieuw verdienmodel voor partijen die zich specialiseren in het beperken van schadelast voor werkgevers. Ze kunnen zieke werknemers dan in het kader van re-integratie vóór einde wachttijd een jaarcontract
aanbieden bij een andere werkgever en vervolgens op basis van praktisch beoordelen minder dan 35% arbeidsongeschikt laten worden. Na het jaarcontract volgt WW.
Samengevat is onze zorg dat het systeem minder uitlegbaar is en minder efficiënt wordt. De eerste signalen van de werkvloer zijn niet positief. Hopelijk vergissen we ons.
Nieuwsoverzicht